DNA En RNA 2

25 Questions | Attempts: 247
Share

SettingsSettingsSettings
DNA En RNA 2 - Quiz

Questions and Answers
  • 1. 
    Hoe noem je alle genen bij elkaar die samen alle erfelijke informatie bevatten?
    • A. 

      Chromosomen

    • B. 

      Het genoom

    • C. 

      DNA

  • 2. 
    Waar staat de afkorting DNA voor?
    • A. 

      Deoxyribo Nucleaire Acid

    • B. 

      Deoxyribo Nucleic Acid

  • 3. 
    Hoe wordt de verbinding in het DNA tussen de stikstofbasen gevormd?
    • A. 

      Door waterstofbruggen

    • B. 

      Door vanderwaalsverbindingen

    • C. 

      Door covalente bindingen

  • 4. 
    Hoeveel waterstofbruggen vormen Adenine en thymine in het DNA?
    • A. 

      Elk één

    • B. 

      Elk twee

    • C. 

      Elk drie

  • 5. 
    Waar is een nucleotide uit opgebouwd?
    • A. 

      Het suikermolecuul desocyribose, een OH-groep en het startcodon

    • B. 

      Het suikermolecuul desoxyribose, een fosfaatgroep en een stikstofbase.

    • C. 

      Het suikermolecuul desoxyribose, een OH-groep, en een stikstofbase.

  • 6. 
    In een stukje DNA is de basenvolgorde: C - G - C - A - G - T. Wat is de basenvolgorde in het tegenoverliggende gedeelte?
    • A. 

      A-T-A-C-T-G

    • B. 

      G-C-G-U-C-A

    • C. 

      G-C-G-T-C-A

  • 7. 
    Er treden wel 10000 mutaties per seconde op, maar daar merken we meestal weinig van, hoe kan dat? Welke stelling(en) zijn waar:
    • A. 

      Fouten treden op in het junk DNA

    • B. 

      Als er een fout in een geactiveerde gen optreedt, die niet wordt hersteld, blijft de schade tot een cel beperkt.

    • C. 

      Fouten worden direct hersteld

    • D. 

      Fouten treden op in gene die niet geactiveerd zijn.

    • E. 

      Geen van de stellingen

  • 8. 
    Er zijn verschillende soorten mutaties: Wat voor soort mutatie zie je hier? situatie 1:     ATGCGTCAGT TACGCAGTCA situatie 2:      ATGCGT TACGCA
    • A. 

      Puntmutatie

    • B. 

      Deletie

    • C. 

      Duplicatie

  • 9. 
    Wat gebeurt er bij recombinant-DNA-techniek?
    • A. 

      Twee verschillende organismen wisselen via plasmiden stukjes DNA uit zodat er nieuwe combinaties ontstaan

    • B. 

      Een deel van het DNA van een organisme wordt in een ander organisme gebracht

    • C. 

      Door het enzym reverse transcriptase wordt RNA omgezet in DNA. Dit DNA heeft een andere combinatie van genen.

    • D. 

      Een plasmide van een bacterie wordt overgebracht in een andere cel

  • 10. 
    Over het ontstaan van kanker wordt een aantal beweringen gedaan, welke stelling(en) is/zijn juist?
    • A. 

      Radioactieve straling kan leiden tot verandering in de volgorde van de bouwstenen van het DNA waardoor kanker kan ontstaan.

    • B. 

      Bepaalde chemische stoffen kunnen mutatie in het DNA veroorzaken waardoor kanker kan ontstaan.

    • C. 

      Geen van de stellingen

  • 11. 
    Hierboven staat een deel van een DNA-streng. Hoeveel verschillende typen basen bevinden zich in deze DNA-streng? En hoeveel nucleotiden?
    • A. 

      1 type base, 2 nucleotide

    • B. 

      3 typen basen, 6 nucleotiden

    • C. 

      4 typen base, 12 nucleotiden

    • D. 

      12 typen base, 24 nucleotiden

  • 12. 
    Het erfelijk materiaal van een bepaald virus heeft de volgende samenstelling van stikstofbasen: cytosine = 19%, adenine = 25%, thymine = 33% en guanine = 23%. Kan men op grond van deze gegevens bepalen wat voor erfelijk materiaal het is? Zo ja, welke vorm is het?
    • A. 

      Ja, het is dubbelstrengs DNA

    • B. 

      Ja, het is enkelstrengs DNA.

    • C. 

      Nee, het is niet te bepalen

  • 13. 
    In welk rijtje staan de woorden in juiste volgorde van klein naar groot?
    • A. 

      Thymine - nucleotide - triplet - DNA-molecuul - chromosoom - gen - genoom

    • B. 

      Thymine - triplet - gen - nucleotide - DNA-molecuul - chromosoom - genoom

    • C. 

      Thymine - nucleotide - triplet - gen - DNA-molecuul - chromosoom - genoom

    • D. 

      Thymine - nucleotide - triplet - gen - genoom - DNA-molecuul - chromosoom

  • 14. 
    Een cel bevat bepaalde hoeveelheden van de genoemde stoffen. Deze cel gaat op een gegeven ogenblik meer van een bepaald eiwit produceren. Van welk van genoemde stoffen neemt daarbij de hoeveelheid toe?
    • A. 

      DNA

    • B. 

      M-RNA

    • C. 

      Aminozuren

    • D. 

      Koolhydraat

  • 15. 
    Welk enzyme, zoals hierboven is afgebeeld, breekt de waterstofbruggen tussen twee DNA strengen?
    • A. 

      Polymerase I

    • B. 

      Polymerase III

    • C. 

      Ligase

    • D. 

      Helicase

    • E. 

      Okazaki

  • 16. 
    wordt RNA alleen gemaakt tijdens het delen van een cel?
    • A. 

      Waar

    • B. 

      Niet waar

  • 17. 
    Vul in op de puntjes: in RNA komt ….. voor als bouwsteen in plaats van ...
    • A. 

      D-ribose, D-2 deoxyribose

    • B. 

      D-2 deoxyribose, D-ribose

  • 18. 
    Hoe heet het proces waarin RNA gemaakt wordt?
    • A. 

      Replicatie

    • B. 

      Transcriptie

    • C. 

      Translatie

  • 19. 
    welke streng wordt vervolgens ‘gelezen’?
    • A. 

      Matrijsstreng

    • B. 

      Coderende streng

  • 20. 
    welke van de volgende triplets is een startcodon?
    • A. 

      AUG

    • B. 

      UAA

    • C. 

      UAG

  • 21. 
    Wat betekent replicatie?
    • A. 

      Et aflezen van de DNA codes in een RNA-kopie.

    • B. 

      Het verdubbelen van het DNA in de chromosomen, voorafgaand aan de celdelingen

    • C. 

      Het vertalen van de nucleotidenvolgorde, waardoor de bijbehorende aminozuren aan elkaar gekoppeld worden, dit vormt het eiwit.

  • 22. 
    Om een DNA te kunnen kopiëren, moet eerst de dubbele helix verbroken worden. Welke binding moet er dan verbroken worden?
    • A. 

      Waterstofbruggen

    • B. 

      Peptidebinding

    • C. 

      Zwavelbruggen

  • 23. 
    Wat is eiwitsynthese?
    • A. 

      Bij eiwitsynthese wordt eerst de DNA code afgelezen in een RNA-kopie, vervolgens wordt deze RNA-kopie vertaald naar aminozuren, deze aminozuren worden aan elkaar gekoppeld en vormen een eiwit.

    • B. 

      Bij eiwitsynthese wordt een RNA-kopie vertaald naar aminozuren, die aan elkaar worden gekoppeld en een eiwit vormen, vervolgens wordt de DNA code afgelezen in een RNA-kopie.

    • C. 

      De RNA-kopie wordt vertaald naar aminozuren, die aan elkaar gekoppeld worden en een eiwit vormen.

  • 24. 
          Elke menselijke cel beschikt over dezelfde chromosomen en hetzelfde DNA. Hoe komt het dan dat bijvoorbeeld de rode bloedlichaampjes hemoglobine maken, en de zenuwcellen cholinesterase?
    • A. 

      Alle cellen in het menselijk lichaam gebruiken maar ongeveer 10% van het DNA in de cel voor eiwitsynthese, hierdoor worden er verschillende eiwitten in verschillende cellen gemaakt.

    • B. 

      Alle cellen in het menselijk lichaam maken dezelfde eiwitten aan, de eiwitten die deze cel niet nodig heeft, worden uitgescheiden als afvalstof.

  • 25. 
               Minder dan 1,5% van al het DNA van een mens bestaat uit genen, de rest van het DNA wordt gebruikt voor forensisch onderzoek. Hoe noem je het deel van het DNA, dat wordt gebruikt voor forensisch onderzoek?
    • A. 

      Useless-DNA

    • B. 

      Wrong-DNA

    • C. 

      Nonsense-DNA

Back to Top Back to top
×

Wait!
Here's an interesting quiz for you.

We have other quizzes matching your interest.